Wie heeft er hulp nodig? De pester, de gepeste of allebei?

De pester en de gepeste

Iedere dag komt Tsepeg verdrietig uit school. Hij is lusteloos en heeft nergens zin in. ’s Morgens is het moeilijk om hem naar school te krijgen. Als zijn moeder hem wegbrengt moet ze op de hoek van de straat, waar de school aan ligt, blijven staan. Tsepeg wil het laatste stukje allen fietsen. Moeder begrijpt niet waarom. Als Tsepeg op het schoolplein komt, kijkt hij schichtig om zich heen en vervolgens meteen op zijn horloge. Zou de bel al bijna gaan, zodat hij naar binnen kan. In zijn ooghoek ziet hij Tsep op het schoolplein staan. Niet kijken denkt hij, maar Tsep heeft Tsepeg al gezien. “Hé Tsepeg, weer door je moeder naar school gebracht. Je bent ook echt een baby. Waar zijn je zijwieltjes op je fiets?” Tsepeg heeft moeite om zijn tranen binnen te houden.

Als de bel gaat probeert Tsepeg als eerste naar binnen te gaan. Binnen is de juf, daar voelt hij zich iets veiliger. Hij rent naar de deur maar ziet niet de voet die Tsep uitsteekt. Hij valt en komt hard op de grond terecht. Tsepeg staat naast hem en lacht. “Heb je geen bed omdat je op de grond gaat liggen? Moet je niet huilen want je bent toch een baby?”. Tsepeg houdt zijn tranen in. Hij wil niet huilen. Hij staat op en ziet dat hij een gat in zijn broek heeft. Zijn knie doet wel zeer maar is gelukkig niet kapot. Hij loopt naar de kapstok. Zijn luizenzak is nergens te vinden. Waar is dat ding toch gebleven; denkt Tsepeg. Hij besluit om zijn jas dan maar gewoon aan de kapstok te hangen.

Iedere dag komt Tsep vol bravoure uit school. Hij heeft een top dag gehad. Thuis vertelt hij dat hij heel veel grapjes heeft uitgehaald met Tsepeg. De volgende ochtend staat hij op. Hoe zal deze dag verlopen? Zullen zijn vrienden hem weer aardig vinden. Wat moet hij nu voelen? Zal hij Tsepeg weer lekker in de maling nemen. Als hij dat doet weet hij zeker dat zijn vrienden naar hem op kijken. Dan voelt Tsep zich goed.

Als Tsep op het schoolplein aan komt gaat hij bij een groepje jongens staan. Ze kijken vol verwachting naar Tsep. Wat gaat hij vandaag uithalen denken ze. Tsep ziet Tsepeg aankomen en maakt meteen een paar opmerkingen. Hij kijkt naar de kinderen om hem heen en voelt zich ‘the king’. Als hij Tsepeg naar binnen ziet lopen, zegt hij: “let op. Die gaat zo op zijn bek”. Zijn vrienden lachen. Tsep neem een sprintje en steekt zijn voet precies voor Tsepeg uit. Tsep valt voorover. Even voelt hij medelijden maar al snel ziet hij zijn vrienden lachen en Tsep besluit er nog een paar opmerkingen bij te plaatsen. In de gang ziet hij de luizenzak van Tsepeg hangen. Hij grist deze weg en stop hem in zijn eigen luizenzak. “Kijk” zegt hij tegen zijn vrienden, “zo ga je om met loosers”.

Na een aantal weken is de moeder van Tsepeg de waanhoop nabij. Haar kind eet en slaapt slecht en wil liever niet naar school. Via een vriendje van Tsepeg hoort moeder dat haar kind gepest wordt. Moeder gaat een gesprek met school aan. School zal kijken wat ze kunnen doen om het pesten te stoppen en raadt moeder aan om Tsepeg een weerbaarheidstraining te laten volgen.

Hier stopt het verhaal maar gaan mijn gedachtes verder.

Tsepeg krijgt het gevoel dat hij niet goed genoeg is. Hij moet op weerbaarheidstraining. Waarom hij en niet Tsep? Tsepeg kan prima bij zijn gevoel komen. Is lief, behulpzaam en weet goed wat hij wil. Hij kan prima voor zichzelf op komen in een gelijkwaardige situatie. Tsepeg is goed zoals hij is!

Omdat de juf nu meer op Tsepeg let, durft Tsep hem niet meer te pesten. Daarom richt Tsep zijn pijlen op een ander kind. Tsep heeft geen idee hoe hij bij zijn eigen gevoel moet komen. Tsep overschreeuwt zichzelf om op die manier door zijn vrienden gezien te worden. Hij heeft het pesten nodig om te verbloemen dat hij zelf onzeker is. Tsep zorgt ervoor dat er weer een nieuwe Tsepeg komt en zo komen we in een vicieuze cirkel terecht.

Wat zou er gebeuren als Tsepeg naar een training zou gaan? Hij leert omgaan met zijn eigen gevoelens. Leert hoe andere kinderen zich voelen als hij iets naars uithaalt. Leert hoe hij vrienden kan maken. Hij komt veel beter in zijn vel te zitten. Heeft het niet meer nodig om andere kinderen te pesten om zelf gezien te worden. Hij kan een goed gevoel uit zichzelf halen en zijn onzekerheid verdwijnt.

Wie heeft er hulp nodig? De pester, de gepeste of allebei?

Hoe kijk jij hiernaar?